De Mormoonse kerk besprenkelt niet
maar doopt
door middel van een onderdompeling als iemand Mormoon wil worden. De
Mormonen
geloven in de wedergeboorte en in de vergeving van zonden door de doop.
Smith
had waarschijnlijk hierover iets in de kerkgeschiedenis gelezen. Een
zekere
Marcion (150 na Chr.) verkondigde en praktiseerde deze leer en werd als
een
ketter uit de kerk geworpen. Polycarpus noemde deze Marcion 'de
eerstgeborene
van satan', hij had geen goed woord voor hem over. Maar voor Joseph
Smith was
Marcion de getrouwe man en was niet hij, maar de gehele kerk het spoor
bijster
geraakt. Reeds lang voor de tijd van Marcion, was volgens Joseph Smith,
de kerk
afvallig geworden.
Uit hun leer over de doop vloeit
voort dat mensen
die niet gedoopt zijn, geen vergeving voor hun zonden hebben ontvangen
en niet
verheerlijk kunnen worden. De gestorvenen krijgen echter in de hemel
toch een
kans het Mormoonse evangelie van verheerlijking te vernemen en zij
willen dit
daar graag geloven. Om echter vergeving te ontvangen en wederom geboren
te
kunnen worden moet men gedoopt worden. Zij, die op aarde familieleden
hebben,
die Mormoon zijn geworden, zijn in een zeer gelukkige omstandigheid,
want die
leren op aarde dat zij zich voor hen (de doden) kunnen laten dopen.
Met het doel zich voor zoveel
mogelijk voorouders
te laten dopen trachten de Mormonen zoveel mogelijk geslachtsregisters
na te
gaan. Alle openbare geboorteregisters in Nederland zijn door hen reeds
in kaart
gebracht, op microfilm bewaard in rotsgewelven bij Salt Lake City.
Interessant
is ook dat J. Smith geleerd heeft dat de doden geen lichaam hebben en
daarom in
de plaats waar zij verkeren niet kunnen worden gedoopt. De levenden
kunnen
echter de doden dienen door zich in hun plaats te laten dopen.
Deze veronderstelde prediking aan
doden baseren
zij op 1 Petrus 3:18-20 en 4:6 en 1 Korintiërs 15:29. Men kan uit
1 Petrus
3:18-20 de gevolgtrekking maken dat de Heer in de geest (terwijl Hij
niet in
zijn lichaam was) zijn overwinning gepredikt heeft aan die ongehoorzame
mensen
uit de tijd van Noach.
Hun uitleg van deze teksten, waarmee
zij deze
leer opbouwen is onschriftuurlijk omdat de Schrift duidelijk leert dat
het de
mens gegeven is eenmaal te sterven en daarna het oordeel;
(Hebreeën 9:27). In 1
Petrus 4:6 wordt ons gezegd dat aan doden het evangelie wordt gebracht,
en het
doel is duidelijk: Dat zij naar God wat de geest betreft zouden leven.
De leer dat de doop niet slechts een ritueel en een getuigenis is van geloof in Jezus maar een reddende handeling, eigenlijk de wedergeboorte zelf, baseren zij op Johannes 3:5 en Marcus 16:16. Deze teksten lijken op het eerste gezicht te stellen dat men geboren moet worden uit of door het water en dan te verwijzen naar de doop als hebbend een reddende functie. Volgens veel uitleggers verwijst water in Johannes hier naar het Gods Woord. De Joodse leraars verwezen dikwijls naar hun onderwijzend woord als water dat stroomde. Het dopen voor doden wordt gebaseerd op 1 Korintiërs15:29,”Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan laten dopen?”.
Er is een aanzienlijk aantal uitleggers van het Nieuwe Testament dat dit vers het moeilijkste vers vindt om te verklaren. Zij menen dat we nooit met zekerheid kunnen zeggen over wie Paulus het hier had. Maar toch kunnen we nu na nieuw historisch bewijsmateriaal - wel met zekerheid zeggen over wie het hier gaat. Hieronder kunt lezen u over de historische betekenis van dit vers.
Even
noordelijk van Korinte was in die tijd een stadje
dat Eleusis heette Het was de plaats waar een heidense godsdienst in de
zee
doopte. De aanhangers lieten zich er dopen voor de gestorvenen met de
hoop dat
zij hiermee een goed leven in het hiernamaals hadden gewaarborgd.
Homerus
schreef over deze religie aan Demeter in 478-79 A.D.
Het is duidelijk dat de mensen in Korinte waarschijnlijk soms ook
Christenen
veel werden beïnvloed door andere gebruiken en gewoontes want zij
vormden een
deel van een groot economisch gebied waar veel mensen uit andere
streken
woonden. Het is dus inderdaad mogelijk dat de Christenen van Korinte
wisten van
dit heidense ritueel dat in Eleusis werd beoefend. De‘zij’ over wie
Paulus
schreef waren zeer waarschijnlijk dus geen leden van de gemeente. Het
echter
niet worden uitgesloten dat sommige uit die religie tot het Christendom
bekeerde gelovigen nog even aan dit doopritueel hadden vastgehouden om
zich
voor iemand die pas bekeerd was, maar voordat hij de christelijke doop
kon
ondergaan was gestorven, lieten dopen.